Gepubliceerd op
woensdag 31 januari 2024



Waarom fulltime werken de economie niet kan redden

Door Lynn Berger in de Correspondent
Het zal niemand zijn ontgaan: Nederland kampt met een gigantisch personeelstekort. Vorig najaar telde het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) ruim 449.000 openstaande vacatures – een verdubbeling ten opzichte van twee jaar eerder, en meer dan er werkzoekenden zijn. 

Deels door de coronapandemie, maar vooral door de vergrijzing komt zo’n beetje elke sector handen tekort en dat merken we. Bijvoorbeeld aan versoberde dienstregelingen (bij de Nederlandse Spoorwegen staan 1.100 vacatures open). Of aan werknemers die niet kunnen werken omdat de crèche geen plek heeft voor hun baby (in de kinderopvang: 5.000 vacatures). Of aan serieuze gesprekken over het invoeren van een vierdaagse schoolweek (in het onderwijs: 15.600 vacatures). 

In de zorg (ongeveer 60.000 vacatures) zijn lange wachtlijsten en overwerkte zorgprofessionals inmiddels de norm, krijgt de wijkverpleging de roosters niet rond, De wijkverpleging worstelt, schrijft de Volkskrant en vragen sommige zorginstellingen aan familieleden van patiënten of zij kunnen bijspringen. 

Mantelzorgers moeten helpen in het verpleeghuizen, schrijft Het Parool. 

Volgens minister Van Gennip (Sociale Zaken) moet er een einde komen aan de parttimecultuur. is het helder: Nederlanders moeten aan het werk. Of beter gezegd: Nederlanders moeten méér gaan werken, want Nederland is wereldkampioen deeltijdwerk. 

Zo’n 70 procent van de werkende vrouwen en bijna 20 procent van de werkende mannen werkt in deeltijd. Als zij allemaal een beetje méér gaan werken, desnoods aangemoedigd door een ‘voltijdbonus’ of ‘bijna gratis kinderopvang’, dan lopen we dat personeelstekort een heel eind in.

Dat is niet alleen cruciaal voor de bv Nederland, maar ook voor onze publieke voorzieningen. Meer werk betekent meer inkomstenbelasting, en dat is nodig om goede zorg, onderwijs en sociale zekerheid voor iedereen te kunnen betalen.

Én het is goed voor de emancipatie van vrouwen. In het land dat kampioen deeltijdwerken is, spannen vrouwen de kroon. Doordat zij minder betaald werk doen verdienen ze ook minder, zijn ze minder vaak economisch zelfstandig, en lopen ze een groter risico op armoede.

Er valt van alles te zeggen voor de zienswijze dat Nederlanders meer moeten gaan werken, maar er is één probleem. En dat probleem heeft te maken met wat wij Nederlanders doen wanneer we niet werken.

Want weet je wat we dan doen?

Dan werken we ook. We krijgen er alleen niet voor betaald. En we zien het meestal niet eens als werk.

Wat is werk?

Wanneer we het over ‘werk’ hebben, hebben we het meestal over betaald werk. Over dat wat je doet voor een baas of als zelfstandig ondernemer, en waar je geld voor krijgt. Nederlandse vrouwen besteden 26,5 uur per week aan de zorg voor kinderen, mantelzorg en het huishouden. Maar wie kinderen voedt, wast en voorleest, voor een naaste zorgt die ziek is of slecht ter been, of gratis en voor niets het huis schoonmaakt en boodschappen doet, is óók aan het werk. 

Lees: ‘Waarom zorgen voor je gezin óók werken is (en niet iets wat je van je werk houdt)’ Dat vindt ook de International Labour Organization, die ‘werk’ definieert als activiteiten die mensen ondernemen ‘om goederen te produceren of diensten te leveren voor gebruik door anderen of door zichzelf’ – of ze er nu voor betaald krijgen of niet. Economen en filosofen noemen dit werk ‘reproductieve arbeid’. 

Dat is arbeid die geen nieuwe (betaalde) producten of diensten voortbrengt, maar mensen. Het is werk waardoor er voortdurend nieuwe mensen bij komen en de mensen die er al zijn goed worden verzorgd. Werk dat kinderen klaarstoomt voor deelname aan de maatschappij en volwassenen in staat stelt diezelfde maatschappij elke dag opnieuw, uitgerust en opgeladen, te laten draaien.

Zonder onbetaald werk is er geen economie

Dit onbetaalde werk is tijdrovend. Nederlandse vrouwen besteden 26,5 uur per week aan de zorg voor kinderen, mantelzorg en het huishouden. Mannen 17,4 uur. Dit zijn de gemiddelden voor álle Nederlanders, maar kijk je specifiek naar de ouders van thuiswonende kinderen, de groep die de meeste reproductieve arbeid verzet, dan zie je dat moeders ruim 36 uur per week met dit werk bezig zijn en vaders bijna 21 uur. 

Zoals deze cijfers laten zien, nemen vrouwen het leeuwendeel van het onbetaalde werk op zich. Hierdoor zijn Nederlandse mannen en vrouwen ongeveer evenveel tijd kwijt aan de optelsom van betaald en onbetaald werk. 

Maar mannen krijgen voor een veel groter deel van die optelsom betaald. Een groter deel van hun optelsom wordt gezien als werk. Toch is ons onbetaalde werk net zo cruciaal voor de nationale economie én infrastructuur als het werk van onderwijzers, treinconducteurs en wijkverpleegkundigen. Ga maar na: zonder dit werk kunnen onderwijzers, treinconducteurs en wijkverpleegkundigen niet naar hun werk, en komen er in de toekomst ook geen onderwijzers, treinconducteurs en wijkverpleegkundigen bij.

Zonder dit werk ís er geen economie.

En dus is dit werk waar we het óók over moeten hebben wanneer we het hebben over personeelstekorten, de betaalbaarheid van de verzorgingsstaat of de emancipatie van vrouwen. Want meer betaald werk voor iedereen is helemaal geen oplossing als dat ten koste gaat van ons onbetaalde werk.

Waarom we zorg niet meer zien als werk

Economen en filosofen mogen ons onbetaalde werk dan ‘reproductieve arbeid’ noemen, de meesten van ons noemen het ‘zorg’. En zorg zien we niet als werk.

Dit is niet altijd zo geweest. Tot aan de zeventiende eeuw verwees de term ‘werk’ naar ‘activiteiten die nodig waren om te overleven’ – of je ervoor betaald kreeg of niet, en of het mannen waren die het deden, of vrouwen of kinderen. Zorg was iets wat mensen – en dan vooral vrouwen – van nature, moeiteloos en als vanzelfsprekend verleenden 

Pas met de opkomst van het kapitalisme en de industrialisering ging ‘werk’ iets betekenen dat productief was en voornamelijk buitenshuis plaatsvond (bijvoorbeeld in een fabriek) en waar je geld voor kreeg. De tegenhanger van ‘werk’ werd ‘thuis’. Werk was het domein van mannen, thuis behoorde vrouwen en kinderen toe.

Thuis draaide om rust en om zorg, en zorg was iets wat mensen – en dan vooral vrouwen – van nature, moeiteloos en als vanzelfsprekend verleenden. Je deed het uit liefde, niet voor het geld. En omdat je het niet voor het geld deed, zag je het ook niet terug in bijvoorbeeld het bruto binnenlands product (bbp). Zo werd zorg onzichtbaar als werk.

Er is óók meer onbetaald werk nodig

Doordat we de zorg voor het huishouden, kinderen en naasten niet als werk zien, geven we haar ook niet de tijd, ruimte en ondersteuning die ze nodig heeft. 

Nancy Fraser: ‘Contradictions of Capital and Care’ 

Daar wordt niemand beter van – nu niet, en in de nabije toekomst al helemaal niet. Want hoewel Nederlanders nu al een groot deel van hun tijd aan onbetaald werk besteden, zullen we dat de komende decennia nog veel meer moeten gaan doen.

Ook dat komt onder meer door de vergrijzing: die betekent niet alleen dat een groot aantal werknemers met pensioen gaat, maar ook dat er steeds meer ouderen zijn, die ook nog eens steeds langer leven. En hoe ouder we worden, hoe meer zorg we nodig hebben. 

Maar omdat er verhoudingsgewijs steeds minder werkenden zijn om die zorg te leveren én omdat de overheid de zorgkosten niet te veel wil laten stijgen, groeit het aanbod van professionele zorg niet mee met de vraag. De overheid hoopt dit deels op te lossen door meer te investeren in preventie, zorgverleners efficiënter te laten werken en een deel van de zorg uit te besteden aan technologie.

Maar vooral hoopt de overheid op meer mantelzorg. 

Op dit moment verleent een op de drie Nederlanders van 16 jaar of ouder mantelzorg, en zo’n 830.000 mantelzorgers zorgen zelfs langdurig en intensief voor een hulpbehoevende naaste; als het aan de overheid ligt moeten we dat de komende decennia dus nog veel meer gaan doen. 

Mantelzorg is immers ‘gratis’ – tenminste, als je niet ziet dat zorgen, naast alles wat het nog meer is, ook werken is. Werk dat energie en tijd kost, en tijd om ervan te herstellen. Tijd die je niet ook nog aan iets anders kan besteden – zoals bijvoorbeeld betaald werk.

De strijd om ons levensonderhoud

De grote strijd van de komende tijd is de strijd tussen betaald en onbetaald werk. Tussen het werk dat we doen om in ons levensonderhoud te voorzien, en dat levensonderhoud zelf. Tussen betaald werk, en het werk dat al het andere werk mogelijk maakt.

Dat werk, dat onbetaalde werk, heeft bescherming en ondersteuning nodig als we willen voorkomen dat het volledig raakt ondergesneeuwd door de roep om meer betaald werk voor iedereen. Nu al voelen ouders van jonge kinderen zich vaker opgejaagd dan elke andere groep en is een op de tien mantelzorgers overbelast. Dat wordt niet beter als we ons onbetaalde werk niet gaan zien als werk.

Van werk begrijpen we immers dat het geen eindeloze bron is. Dat mensen energie, tijd én ondersteuning nodig hebben om het te kunnen doen. En van werk begrijpen we dat het geen privéaangelegenheid is, geen hobby of leefstijlkeuze, maar iets waar de samenleving als geheel van profiteert – en waar de samenleving als geheel ook in moet investeren.

En nee: de personeelstekorten zullen we niet een-twee-drie oplossen met zo’n nieuwe kijk. De kosten die vergrijzing met zich meebrengt, zullen blijven stijgen. We zullen op zoek moeten blijven naar manieren om alle mensen het onderwijs, de zorg en de sociale zekerheid te geven die ze nodig hebben. Maar we zullen dat tenminste niet meer doen op basis van een beperkt beeld van ‘werk’. Mensen, gezinnen, huishoudens en gemeenschappen zijn nergens zonder het eindeloze werk dat hen onderhoudt, repareert en verzorgt. 

Lees: ‘Zonder zorg zijn we nergens’ Dit is het werk van ons leven – en het is hoog tijd dat we dat ook zo gaan zien.